Via de leraar

Geplaatst door op 13:17 in Blog | 0 reacties

Als het zelf in en door mij heen zichzelf zoekt, heb ik dan een leraar of lerares nodig of heb ik voldoende aan mijn eigen innerlijke leiding?

Voor mij was het evident dat ik een leraar nodig had. Ik had een leraar nodig om me om mijn eigen hoek te laten kijken; dat is iets dat ik niet zelf kan. Mijn leraar Genpo Roshi en ik deelden ogenschijnlijk weinig met elkaar. Ik ben een intellectueel, breed belezen, met een levendige belangstelling voor de beeldende kunsten en een voorliefde voor filmhuis films. Genpo is een sportman, die ooit als waterpolospeler van het Amerikaanse team goud op de Olympische Spelen in Mexico had gewonnen. Een zeer fysieke man, die The Karate Kid tot zijn favoriete films rekent. Waren we elkaar in de kroeg tegengekomen, dan hadden we elkaar niet opgemerkt, zo zeer verschillen onze interesses, maar op het geestelijke pad vonden we elkaar alsof het zo had moeten zijn. Een ster volgt een ster in en door mij heen. Ik had al van verschillende leraren begeleiding gehad, maar bij Genpo had ik onmiddellijk het gevoel dat precies hij de juiste persoon is om mijn sterke geesteskracht om te buigen en mijn welbespraakte lippen tot zwijgen te brengen.

In relatie tot mijn leraar Genpo Roshi, maar ook in relatie tot mijn eigen leerlingen, kan ik vijf punten formuleren die voor mij een bevestigend antwoord zijn op de hierboven gestelde vraag.

Ten eerste, de leraar of lerares leeft jouw weg als proces voor. Hij herkent de fases waarin je belandt, staat naast je en ziet je in jouw proces, worstelend, peinzend, wanhopig, euforisch, twijfelend, totaal verloren. Mijn leraar Genpo had voor alle begeleiders die hij opleidde een klaar en duidelijk advies: ‘Je kunt niet geven of delen wat je niet hebt ontvangen.’ Een leraar of lerares kan je niet bijstaan in een fase die hij of zij nooit heeft doorgemaakt. Dit voel je als leerling: wat je terugkrijgt is niet doorleefd, het is bedacht. Dit is een van de redenen waarom de weg samen met een leraar of lerares plotsklaps kan ophouden. De leraar of lerares reikt niet tot waar jij reikt. Het plafond is bereikt, je moet gaan zoeken naar een andere leraar of lerares om jezelf verder te kunnen verdiepen. Dat de leraar je voorgaat op jouw weg als proces, door al die verschillende fasen heen, geeft je vertrouwen. Het is OK om hier te verblijven, ook al is het geenszins prettig. Het is OK om hier binnen te gaan, ook al is het vreeswekkend. Het is OK om los te laten, al zegt alles in je om dit niet te doen. Dit vertrouwen leeft de leraar voor.

Ten tweede, de leraar resoneert met jou. Hij of zij is de pijp waardoorheen jouw leven stroomt. Jouw situatie is de situatie waarin de leraar zich beweegt, zeer intiem; hij verkent de ruimte waarin jij je bevindt, hij houdt de verschillende objecten in zijn handen, ruikt eraan, kijkt ernaar en geeft je terug wat hij ziet, hoort, voelt en denkt. Zo is hij op de meest nabije wijze met je en geeft je jezelf in deze situatie aan jezelf terug. Je begint je door wat de leraar je teruggeeft vragen stellen en zaken te realiseren over jezelf. Je herinnert je jezelf in wat je in deze levenssituatie doet en bent. Je kijkt jezelf in de spiegel die de leraar of lerares is in de ogen en je ziet jezelf in elke situatie weer op een andere manier. Zo ontstaat het caleidoscopische beeld van het zelf, de reflectie en herinnering van jezelf.

Ten derde, de leraar bekrachtigt je. Hij ziet je voor wie en wat je bent en geeft dit aan je terug: zo is het. Het wonderlijke is, dat wij onszelf niet kunnen aannemen voor wie we zijn. Hier hebben we een ander voor nodig. Iemand die tegen ons zegt: ‘Kijk, dit ben jij. Dit is van jou. Dit is behoort wezenlijk tot jou. Neem het aan, jij bent het zelf.’ Zo leren we stukje bij beetje onszelf te belichamen voor wie we werkelijk zijn en wordt uiteindelijk, via de leraar, ons leven bekrachtigt zoals het is. Pas dan zijn we werkelijk vrij om ons leven te leven. Zo is het. Niet anders.

Ten vierde, de relatie tussen leraar en leerling is het proces van de leerling zelf, jouw weg als proces, waarin je weerstanden, angsten, patronen, voorwaarden, waarden, zienswijzen, twijfels en blinde vlekken in het licht komen en meer en meer worden gerealiseerd en aangenomen. In het proces tussen leraar en leerling wordt dat wat de leerling tussen hem en zichzelf inzet helderder en minder weerbarstig, en kan langzaam maar zeker een intimiteit groeien, die leraar en leerling meer en meer laat samenvallen tot een levende aanwezigheid. Iets gaat zijn gang. Iets dat niet in welke fase dan ook kan belanden en zich in elke fase manifesteert. Zo wordt het zelf in al zijn aspecten, in heel zijn conditionering, maar ook in zijn intimiteit, zijn onbepaaldheid en onbeperktheid meer en meer zichtbaar, herinnerd en belichaamd. Via de leraar volgt de leerling het proces van weerstand en verzet naar intimiteit en resoneren tot hij tenslotte tezamen met de leraar meebeweegt op de Ene die alles in zich draagt en draagt, van de ene kant naar de andere en van voren naar achteren.

Tenslotte en misschien wel het aller belangrijkste, de leraar of lerares ziet je. Hij is je getuige, in alle fasen die je doormaakt. Hij is misschien wel de enige die je ooit ziet voor wie je bent, in al je aspecten en facetten, ook die, welke je liever in de schaduw laat. ‘Bearing witness‘, het motto van mijn spirituele oom Bernie Glassman Roshi, is misschien wel het meest wezenlijke in de leraar leerling verhouding. Via de leraar, keer je terug bij jezelf, om jezelf helemaal aan te nemen voor wie je bent. Het zelf zoekt zichzelf in en door mij, maar via de leraar. Hij is de spiegel waarin ik mezelf zie. Hij is de getuige die mij mezelf laat aannemen. Zonder een ander mens gaat dat niet. Of zoals Christopher Supertramp, die zwervend op zoek ging naar vrijheid en geluk en eenzaam kwam vast te zitten in zijn Magic Bus op de ijsvlakten van Alaska, voordat hij overleed in zijn dagboek als zijn laatste woorden noteerde: ‘Happiness is only possible when it is shared’. (Zie ook de film Into the Wild van Sean Penn, een monumentale film over jouw weg als proces met genoemde zin als slotakkoord.)

(Wordt vervolgd)

Maurice Genko Knegtel Roshi leidt een zen stilte weekend op 11 en 12 december 2021 in Utrecht en een stilte retraite van 19 tot en met 23 januari 2022 in Eerbeek. 

Jouw weg als proces

Geplaatst door op 08:52 in Blog | 0 reacties

Inleiding

Weg is een werkwoord. Jouw weg is een proces, het is proceswerk. En dat terwijl jij maar heel weinig doet in dat proceswerk. Jouw weg is onbegrijpelijk en onbeheersbaar en hij is tegelijkertijd gekenmerkt door een natuurlijke orde, waarin elke fase een vast plek heeft binnen het proces en gedeeld wordt met de fasen van de wegen van anderen. Het gaat me in deze bespiegeling van ons geestelijke pad niet om het lineair weergeven en duiden van de opvolging van de verschillende fasen zoals dat bijvoorbeeld in ‘De Tien Plaatjes van de Os’ gebeurt. Het gaat me om het beschrijven van jouw weg, van mijn weg als proces op zo’n wijze dat het evident is dat onze weg volstrekt ondoorgrondelijk en volkomen oncontroleerbaar is. Weg is een werkwoord, maar bovenal een wonder, een groot wonder, in al zijn unieke faseringen.

Er is een koan uit de Denkoroku, ‘De Transmissie van het Licht’, een voor ons verstand onoplosbare kwestie, die voorafgaat aan al onze bespiegelingen van onze weg als proces. Enerzijds drukt de koan de onvermijdelijkheid uit van elke fase waarin mijn proces belandt en de onwrikbaarheid van de opeenvolging van fases. Anderzijds drukt de koan uit dat iets in dit proces zijn gang gaat en zich in elke fase vrijelijk manifesteert – en ik ben het niet!

Hierbij ter inleiding van alle reflecties op onze weg de koan: ‘De vierendertigste Patriarch was Grote Meester Qingyuan Xingsi. Hij oefende in de gemeenschap van Caoxi (van de Zesde Patriarch Huineng). Hij vroeg de Patriach: ‘Wat kan ik doen om niet in een fase te belanden?’ De Patriarch vroeg: ‘Wat heb je tot dusverre gedaan?’ De Meester antwoordde: ‘Ik heb nog geeneens de Heilige Waarheden geprobeerd.’ De Patriarch vroeg: ‘In welke fase zul je eindigen?’ De Meester zei: ‘Als ik nog geeneens de Heilige Waarheden heb geprobeerd, welke fase kan er dan zijn?’ De Partiarch was zeer onder de indruk van zijn vermogen.’ (Keizan Zenji, Denkoroku, kwestie 35 Qingyuan Xingsi (660 – 740))

Bodhicitta, het begin dat geen begin is

Er is een fantastische metafoor voor jouw weg als proces en ook voor het begin van jouw weg, dat in boeddhistische termen bodhicitta wordt genoemd, ‘het verlangen om te ontwaken’. Bodhicitta is een belangrijk begrip binnen het boeddhisme, zelfs belangrijker dan het begrip sambodhi, ‘ontwaken’. Bodhicitta is immers hetgeen waar het allemaal mee begint en zonder bodhicitta is er geen weg. Mijn weg, jouw weg begint met dit verlangen, deze urgentie, de juist dat wordt prachtig uitgedrukt in de metafoor van de drie wijzen uit het Oosten die de ster volgen in de woorden van de grote twintigste eeuwse dichter T.S. Eliot:

Journey of the Magi (begin)

Een barre tocht was het wel
Net de slechtste tijd van het jaar
Voor een reis, en zo’n verre reis:
De wegen zompig, het weer gemeen,
Het hartje van de winter.
En de kamelen, ontveld, met zere hoeven, weerspannig,
Gingen liggen in de smeltende sneeuw.
Spijt bekroop ons soms als we dachten
Aan de zomerpaleizen op de hoogten, de terrassen,
En de zijden meisjes die sorbets brachten.
Dan had je het vloeken en morren van de drijvers,
Die de benen namen, hun drank en vrouwen eisten,
En de nachtvuren die uitgingen, het gebrek aan dekking,
En de steden vijandig en de stadjes onvriendelijk
En de dorpen smerig en veel te duur:
Een barre tijd was het wel.
Ten slotte reden we liever de hele nacht door,
Slapend bij rukken,
Met de zingende stemmen in onze oren die zeiden:
Dit is allemaal dwaasheid.’
(Vertaling uit het Engels van Bert Voeten)

De drie koningen volgen een intuïtie. Ze volgen een ster. Maar hoe weten ze dat deze, van al die sterren, de ster is die ze moeten volgen? En waarom volgen ze deze ster? Waar leidt deze ster ze heen? Ze hebben er ideeën over, maar niemand kan ze verzekeren dat daar ook maar iets van uitkomt. En dan gaan ze een reis aan, de reis van hun leven, die lang duurt, taai is en vol ongemak. Waarom toch? Wat bezielt ze? Waarvoor zouden ze dit allemaal doen? En toch doen ze het. En toch doe ik het. Ik weet niet waarom, ik weet niet waarvoor, maar ik volg die ster omdat iets in me zegt dat dit het allerbelangrijkste is om te doen in mijn leven. Garanties heb ik niet, antwoorden evenmin, het wordt er ook niet veel gemakkelijker op, maar het volgen van die ster, zonder te weten waar hij mij toe leidt en of het wel de juiste ster is, is het enige dat me te doen staat in dit leven. En dat is het enige dat ik weet.

Er moet een herkenning zijn opdat jij juist deze ster volgt en niet die andere, die een ander volgt. Alleen een boeddha zoekt een boeddha, omdat alleen een boeddha een boeddha herkent. Zo volgt de ster de ster door en in jou. En dit is eigenlijk al begonnen nog voordat jij je realiseerde dat je juist deze ster te volgen had. We beginnen niet met de weg als een proces. De weg begint met ons. Elke stap die we zetten, is een stap die de weg op de weg zet. Het zelf zoekt zichzelf in en door mij, Weg is een werkwoord, maar ik doe niet zoveel, behalve faciliteren en tegenwerken. De weg werkt.

(Wordt vervolgd)

Maurice Genko Knegtel Roshi leidt een zen stilte weekend op 11 en 12 december 2021 in Utrecht (klik hier voor meer informatie) en een stilte retraite van 19 tot en met 23 januari 2022 in Eerbeek (klik hier voor meer informatie). 

De praktijk die niemand ziet: de verwezenlijking van het bodhisattva ideaal

Geplaatst door op 16:46 in Blog | 0 reacties

Het ideaal van de bodhisattva kwam vanaf de tweede eeuw voor Christus tot stand in de grote kloosteruniversiteiten van Centraal en Zuid-Oost Azië, waar men leefde volgens de strikte gedragsregels van het orthodoxe Theravadin boeddhisme. Tussen die beschermende muren en onder deze de geestelijke praktijk ondersteunende leefregels, richtten de monniken en nonnen van de nieuwe revolutionaire stroming van het Grote Voertuig (Mahayana) boeddhisme zich op degene die zijn of haar beoefening binnen de samenleving in praktijk brengt ten behoeve van anderen. Waar de ideale beoefenaar van het Theravadin boeddhisme, het zogenaamde ‘Kleine Voertuig’ is gericht op zijn eigen bevrijding van met name zijn fysieke aandriften, zijn ‘bestaansdorst’ (Sanskriet: trsna), om daarmee een ‘volkomen uitblussing’ van zijn levensvuur te realiseren en nooit meer te worden gereïncarneerd, daar is de bodhisattva als het ideaal van het Mahayana boeddhisme gericht op de terugkeer naar dit ondermaanse bestaan, om daar anderen bij te staan op hun pad naar ontwaken en bevrijding. Tegenover de ‘volkomen uitblussing’ staat in het Grote Voertuig boeddhisme dienstbaarheid; de bodhisattva verkiest de modder van dit aardse bestaan om daarin de ander bij te staan en te dienen.

Nu werkten de bodhisattva’s in de eerste eeuwen van het Mahayana in Centraal en Zuid-Oost Azië de realisatie van dit ideaal binnen de veilige en gecontroleerde oefensituatie van de kloosters uit. Alles was daarin op beoefening gericht. Later in China, bij de Ch’an boeddhisten, werkten de bodhisattva’s als herenboeren op het land en ook hier in gesloten en gecontroleerde gemeenschappen. In Japan mochten de bodhisattva’s trouwen en kinderen krijgen, maar ook hier in de gecontroleerde en op beoefening gerichte situatie van het zen klooster. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw gebeurde er iets waarlijk revolutionairs binnen de vijfentwintighonderd jaar oude boeddhistische tradities: de mensen die de meditatie beoefenen en de heilige teksten lezen wonen niet meer uitsluitend in gesloten, gecontroleerde geestelijke gemeenschappen, maar in gezinssituaties middenin de samenleving, met banen, hypotheken, sociale verplichtingen, maatschappelijke verantwoordelijkheden en zonder ondersteuning van hun praktijk anders dan een wekelijks avondje zen meditatie in de lokale zitgroep, een jaarlijkse retraite en een Boeddhabeeldje op de schouw. Voor die tijd offerden de huisvaders en huismoeders wierook in de familie tempel. Meditatie was toen louter en alleen weggelegd voor de spirituele professional, de non en de monnik. Dit veranderde ingrijpend toen de boeddhistische tradities wortel schoten in Westerse grond.

Feitelijk pas sinds 1960 is in Europa en de Verenigde Staten het ideaal van de bodhisattva een realiteit geworden. De bodhisattva in de eenentwintigste eeuw zit thuis daags een half uur op zijn kussen, bankje of stoel, maar brengt het grootste deel van de dag door op zijn werkplek en te midden van de hectiek van de pompende grootstad, waar zijn dagelijkse leven zijn beoefening is. Deze beoefening is erop gericht om telkens weer te ontwaken uit zijn afdwalen in bevangenheid en terug te keren naar zijn lichaam, waar de situatie precies zoals ze is tot uitdrukking komt. Zo keert hij steeds terug naar wat is: deze concrete situatie, dit gelaat van de ander. Die ander is immer eerst. Pas daarna kom ik. De beoefening van de bodhisattva in de samenleving is fundamenteel een oefening in dienstbaarheid. Eerst jij, dan ik. Eerst afstemmen op de situatie zoals ze is en vervolgens tot handelen bewogen worden.

De beoefening in de wereld is een onophoudelijk oefenen in het terugkeren voordat de gedachten optreden en voor de dualistische beweging van ons intentionele bewustzijn naar de situatie zoals ze concreet is, om vervolgens de bewegingen van ons bewustzijn te volgen in zijn bewerken van de realiteit. Aldus kan de bodhisattva werkelijkheid van schijn onderscheiden, hetgeen in het boeddhisme prajna, ‘wijsheid’ wordt genoemd. Zolang ik het onderscheid kan zien tussen wat is en wat ik daarvan maak, kan ik terugkeren naar de ander en de situatie zoals ze is en in dienstbaarheid handelen. Zo praktiseert de bodhisattva midden in de samenleving, in de kantoortuin, de supermarkt, de file of op het perron en groeit hij of zij als een lotus in de modder. Meer dan ooit tevoren zijn we nu in staat het ideaal van de bodhisattva te leven, ten bate van de ander en staande met beide benen in de drek.

De moderne bodhisattva gaat zijn of haar weg in de wereld in stilte en onopgemerkt, anoniem. Niemand herkent hem of haar als zodanig; hij of zij kan een accountant zijn, of een receptionist, een beveiliger, verpleger, schoonmaker, hovenier of een onderwijzer. De moderne bodhisattva maakt zichzelf geenszins kenbaar als meditatie beoefenaar, religieus, spiritueel, lichtwezen, heldervoelende of boeddhist. Hij gaat niet prat op zijn dienstbaarheid en afstemming op de situatie. Hij komt en gaat in stilte en kan elke vorm in het dagelijkse verkeer aannemen.

Met regelmaat komen de moderne bodhisattva’s samen in groepen gelijkgestemden, op gehuurde locaties in pop-up zendo’s, om daar hun ervaringen te delen. Dit is de enige ondersteuning in hun beoefening. Zo zijn ze niet volkomen alleen op hun geestelijk pad en kunnen ze spreken over onzegbare en onvoorstelbare zaken die je eigenlijk alleen in psychiatrische inrichtingen hoort. Na hun samenzijn laten ze de ruimte weer achter zoals ze hem hebben aangetroffen en is het alsof er niets is gebeurd. De bodhisattva’s keren in hun anonimiteit terug en volgen in stilte hun eenzame weg naar huis, naar de plek waar alles samenkomt en waar ze worden bewogen, op en neer, en van de ene kant naar de andere, om vervolgens weer af te dwalen in de landschappen van de geest die ze rond hun ego’s hebben opgetrokken. Ongemerkt zijn ze instrumenten in de handen van alle levende wezens en ongezien dienen ze het belang van anderen moeiteloos. Je zult de bodhisattva niet als zodanig herkennen, maar hij ziet jou, zoals nog niemand je ooit heeft gezien.

Er komt weer een groep met moderne bodhisattva’s samen in het Graalhuis in Utrecht: een nieuwe Zen Cirkel start op maandagavond 20 september, onder leiding van Maurice Genko Knegtel Roshi. Kijk hier voor meer informatie.

Een boeddhistische kijk op het Ik

Geplaatst door op 09:21 in Blog | 0 reacties

Het Ego of het Ik speelt een belangrijke rol op ons spirituele pad. Maar wat is het eigenlijk? En moeten we het Ego op ons geestelijke pad zien kwijt te raken? Hoe zouden we dit Ego of Ik kunnen duiden vanuit de boeddhistische meditatiepraktijk en het boeddhistische gedachtegoed? Ik waag een poging en schuw daarbij onze ‘eigen’ Jungiaanse traditie in het beschouwen van het Ego niet.

Het Ik is een product van ons intentionele bewustzijn. Tegenover het bewustzijn van iets, het object, plaatst ons bewustzijn een actor, het subject. Dit noemen we ‘ik’. ‘Ik’ zie, ‘ik’ hoor, ‘ik’ denk, ‘ik’ loop, et cetera.

Ons zelf-bewustzijn, een andere functie van ons bewustzijn, identificeert ons lichaam-en-geest (de eenheid die men in het boeddhisme namarupa noemt) met een Ik. We wijzen naar ons lichaam en zeggen: ‘Dit ben ik.’

Het Ik of Ego is een gegroeide structuur van voelen, ervaren en handelen op basis van diep ingesleten patronen van karma en onbewuste overlevingsmechanismen.

Het bewustzijn van een Ik hebben we nodig om sattva, de eenheid van lichaam-en-geest (namarupa), door te wereld heen te leiden en te laten overleven. Ons Ik beschermt, behoudt, stuurt, stuurt aan en controleert ons sattva.

Het Ik als stuurman naast de Meester, de kapitein

Als stuurman is ons Ik een van de verlichte kwaliteiten die ons leven dienen. Maar als het Ik onbewust en in onwetendheid functioneert, dan gaat het ondergronds en bestiert het als een guerrilla alle andere verlichte kwaliteiten zoals onze waarneming, onze emoties, onze wil, ons denken en onze intuïtie.

Het Ik wordt als stuurman en controller gevormd in wisselwerking met zijn omgeving. Het voegt zich in de patronen van de vader en van de moeder en in hun eigen patronen die worden doorgetrokken uit generaties daarvoor. Het Ik slijt nieuwe patronen in in een reactie op de omgeving in de eerste drie levensjaren. Aldus ontstaat de samenhangende, psychische structuur die we Ik noemen.

Het Ik stuurt, stuurt aan en controleert op basis van de diep ingesleten patronen (samskara, een van de vijf levenscondities) van karma (invloeden van spreken, denken en handelen). Deze diep ingesleten patronen zijn als een net vervlochten met onze ‘vleesjas’ sattva, ons lichaam-en-geest (namarupa). Ons sattva ligt voor een groot deel vast in onze genen en patronen.

Het Ik is de stuurman die ons door de wereld en de loop van ons eigen leven laat reizen. Bij onvoldoende ego-ontwikkeling staat de stuurman te wiebelig. Het Ik zal eerst moeten worden verstrekt om aan het stuur te gaan staan. Bij te veel ego, verstijft de stuurman en wordt onze gang door de wereld strak en stroperig. De werking van de Meester, degene die nu deze woorden leest, wordt in beide gevallen niet meer gevoeld en daardoor we zijn niet meer afgestemd op onze omgeving en ons eigen bestaan. Het geestelijke pad maakt het Ego losser, meer wendbaar; het Ik is meer bereid zijn juiste plek in te nemen, namelijk die van stuurman naast de Meester, de kapitein van het schip.

Het Ik als centrum, of zonder centrum

Als sattva draait rond een hard centrum dat we Ik noemen en als het dit solide centrum dient, dan is er geen ruimte meer voor het vrije functioneren van sattva binnen zijn gegeven patronen. Dit is duhkha, de eerste edele waarheid van het boeddhisme, ons leven stokt.

Maar als sattva geen centrum heeft, dan is het wat het in wezen is: deze unieke vorm van bodhi, de ongeboren, onbeperkte aanwezigheid. Als het Ik deze onbeperkte aanwezigheid dient als een instrument naast alle andere instrumenten (waarnemen, emoties, wil, denken, intuïtie), dan is er alle ruimte voor het functioneren van sattva binnen zijn gegeven patronen. Dit is de enige concrete vorm van bevrijding (nirvana, ‘de onverstoorbare vrijheid van geest’) die ik ken. Dit is een bevrijding van het Ik, maar niet zonder het Ik.

De diep ingesleten patronen en het Ik als stuurman en controller zijn als de rails en de machinist waarmee de trein, de bodhisattva, zich in de wereld begeeft. Het onbeperkt aanwezige heeft precies deze beperkte vorm en beperkte actieradius om zich in de wereld tot uitdrukking te brengen. Dit is de betekenis van de bodhisattva.

De bevrijding van het Ik (nirvana) is niet het verlies van het Ik, maar de herinnering van de natuurlijke orde (sangha), waarin het Ik vrij functioneert in de onbeperkte, verlichte aanwezigheid van bodhi, jouw aanwezigheid.

Wordt het Ik gezien als centrum, dan staat het ware Zelf, de Meester die nu deze woorden leest, ten dienste van het Ik. Wordt het ware Zelf gezien als basis, dan staat het Ik ten dienste van het ware Zelf, zoals de stuurman de kapitein dient.

Het Ik dient de Meester, maar als de Meester niet in beeld is (niet wordt herkend en herinnerd), dan dient het Ik alleen zichzelf (egoïsme) en dienen alle andere verlichte kwaliteiten (waarnemen, emoties, wil, denken, intuïtie) alleen het Ego (egocentrisme).

Echter, als ik naar het Ik ga zoeken, dan kan ik het nergens vinden. Als ik dichtbij mijn aan den lijve ervaren blijf, dan ervaar ik dat het Ik telkens te laat is. Wat ervaren wordt is al voorbij, de ander en het andere zijn al binnen, nog voordat ik ‘Ik’ kan zeggen. Dit is de betekenis van Boeddha’s anatmavada, het onderricht van de zelveloosheid: er is een zelf, maar dit zelf is zelveloos. Het bestaat als een beeld in de spiegel. Het is er, maar je kunt het nergens vinden.

Maurice Genko Knegtel Roshi leidt een zen weekend op 12 en 13 juni 2021 in het Graalhuis te Utrecht met als thema ‘Tussen zien en doen’. Voor meer informatie en opgave, klik hier.

Zen in het dagelijkse leven (Ontwaakte aanwezigheid)

Geplaatst door op 08:57 in Blog | 0 reacties

Deze tekst kwam ik tegen toen ik voor de Zen Cirkel het onderricht van Meester Huangbo in Ontwaakte aanwezigheid opzocht. De tekst is in 2008 gepubliceerd, maar heeft niets aan waarde en actualiteit ingeboet. Hij staat nog steeds als een huis! Daarom deel ik hem aanbeveling.

Er is geen onderscheid tussen mijn dagelijkse leven en zen. Ik ben zen. Mijn leven is beoefening. Ik ben bevrijde, ontwaakte aanwezigheid, wat ik ook doe. Maar leef ik dit? Is er niets dat ik zou willen verwerpen? Is er geen situatie die ik uit de weg wil gaan? Hoe leef ik de eenheid met wat zich in mijn aanwezigheid aandient? Hoe leef ik de onbeperkte, ontwaakte aanwezigheid in mijn beperkte, bevangen bestaan?

Ik ben zen. De vraag is niet hoe ik zen in mijn dagelijkse leven integreer, mijn dagelijkse leven is zen. De vraag is hoe ik mijn dagelijkse leven als oefening kan zien. Een eindeloze oefening in het leven van de eenheid in de veelheid, van ontwaakte aanwezigheid in bevangenheid, van dit vrije functioneren in mijn door en door geconditioneerde bestaan?

Ik ben zen en daarom is mijn dagelijkse leven eindeloze oefening, eindeloos ontwaken. Wat doet zich voor in mijn aanwezigheid? Wat speelt er? Wat is dit? En wat doe ik ermee? Hoe verhoud ik me ertoe? Wat maak ik ervan in mijn hoofd?

Hoe is mijn dagelijkse leven beoefening, op mijn werkplek, in mijn jachtige gang van de ene naar de andere afspraak, binnen mijn relaties, middenin de multiculturele samenleving?

Uitgaande van Huinengs stelling dat beoefening onderscheidende helderheid is, het ophelderen van het onderscheid tussen wat is en wat ik daarmee doe, kan ik de vraag ook anders formuleren. Hoe beoefen ik onderscheidende helderheid in mijn dagelijkse werkzaamheden en hoe laat ik haar functioneren als compassie, het liefdevolle handelen vanuit fundamentele verbondenheid?

Als het gaat over zen in mijn dagelijkse leven, gaat het over de vraag of ik bij tijd en wijle kan ontwaken uit mijn bevangenheid en voor even kan rusten in wat is, mijn bevrijde en bevrijdende, ongekunstelde aanwezigheid.

Kaders

Tot zo’n dertig jaar geleden is zen beoefend binnen een monastiek kader, dat de praktijk mogelijk maakt, richting geeft, ondersteunt en verdiept. Zowel in China, Korea, Vietnam en Japan, als in de Verenigde Staten en Europa is ze gedragen door een monastieke discipline in ruimte en tijd (vormgeving en indeling van de kloosters en meditatiecentra en een dagprogramma die geheel in het teken staan van de beoefening) en een homogene groep studenten, die allen op hetzelfde zijn gericht en een uniform gedrag vertonen. De uitdrukking van zen in woorden en symbolen die de student inspireert en ondersteunt, komt voort uit deze monastieke traditie. Ze verhaalt van monniken die van meester naar meester reizen en zich over niets anders hoeven te bekommeren dan hun eigen zen weg en verbeeldt zittende, liggende of staande Ontwaakten in monnikspij. Tenslotte is het onderricht in levende lijve beschikbaar in de hoedanigheid van de meester.

Vanaf het einde van de vorige eeuw en vaak buiten de gevestigde zen centra in het Westen, die zich baseren op de Aziatische kloostertraining, vinden we groepen studenten die zich wagen aan de integratie van hun zen praktijk in het dagelijkse leven. Deze groepen voegen zich onmogelijk naar het meer dan duizend jaar oude perspectief waarbinnen de zen beoefening plaatsvindt. Elke student van deze heterogene groep heeft een hoogst individuele praktijk die past bij zijn unieke leefsituatie. De discipline in ruimte en tijd draagt de student zelf. Hij zal zichzelf in zijn leefruimte en in zijn volle agenda eraan dienen te herinneren dat hij zich heeft voorgenomen zijn leven te onderzoeken. Hij zal zichzelf moeten motiveren, ook in perioden waarin hij het half uurtje dat hij voor meditatie heeft uitgetrokken wel beter kan gebruiken. Voor wie binnen een monastiek kader oefent is discipline geen kwestie. Voor de student die zich niet uit de maatschappij terugtrekt, is ze een van de grote vraagstukken waar hij van het begin af aan mee te maken heeft. En hij ziet zich alleen voor dit probleem gesteld, zelfs al heeft hij de ondersteuning van een groep gelijkgestemden die eens per week samenkomt voor meditatie. De meester, het levende onderricht, is als het meezit alleen dan beschikbaar en de relatie tussen leraar en leerling is van een andere orde dan die tussen monnik en abt. Aangezien de confucianistische hiërarchie in het democratische Westen niet overdraagbaar is en elke autoriteit in onze tijd ter discussie wordt gesteld, dient de verhouding tussen leraar en leerling in een niet monastieke situatie te worden onderzocht. Een leraar is noodzakelijk om je op het geestelijke pad in te wijden, maar de verbintenis met een leraar voor een onbepaalde tijd is niet altijd nodig. Hoe ziet de functie van de leraar eruit, wat kan er worden gevraagd van de leerling en welke vorm heeft de persoonlijke begeleiding?

Wil de beoefening transformerend werken, dan zal ze uit meer dan zitten in zen moeten bestaan. Vaak is een student met een baan, een partner en kinderen, met sociale en maatschappelijke verplichtingen niet in staat om meer dan een of hooguit twee keer een half uur zit meditatie per dag te beoefenen. Wat betekent de praktijk van zen binnen alledaagse situaties en activiteiten, zonder dat we die situaties en activiteiten anders maken dan ze zijn? Hoe ziet contemplatie in actie eruit? De zen traditie biedt de beoefening van ethische voornemens en van de ‘zes kwaliteiten van de Mens’, de paramita’s, maar geeft geen voorbeelden van werk, relaties, seksualiteit of onze haastige gang door een hectische wereld als oefeningen in aanwezigheid. Tot slot is de vraag hoe de student die en een werkend leven leidt, zorg draagt voor een partner, kinderen en de samenleving en spiritualiteit praktiseert zijn weg in zijn eigen woorden en symbolen tot uitdrukking brengt. Dit is niet de taal van de religieuze professional, de monnik of de priester. Deze mystieke taal kan niet anders dan een hoogst persoonlijke taal zijn. Hoe druk jij het mysterie van je leven uit? Welk talig raamwerk geeft jouw beoefening richting?

De vraag naar de praktijk van zen in het dagelijkse leven, is de vraag naar een kader dat haar in onze samenleving mogelijk maakt, richting geeft, draagt en verdiept. Dit kader zal elke student die zich voor zijn geestelijke ambities niet wil onttrekken aan zijn wereldse verantwoordelijkheden zelf moeten uitvinden en verwerkelijken. Hij zal daarbij moeten beginnen waar de meeste gevestigde spirituele tradities eindigen, namelijk bij de vraag: ‘En wat nu?’

Dus als jij je leven wilt leven in onderscheidende helderheid en je bent niet bereid je carrière, je relatie of je gezin daaraan ondergeschikt te maken, dan is de vraag wat jouw spirituele verhaal is dat je motiveert, je beoefening richting geeft en je vertelt wat je hebt te doen? Hoe ziet jouw praktische perspectief eruit, dat niet alleen een basis legt voor je beoefening van zen op een kussen of een stoel (Wanneer? Hoelang? Hoe vaak? Waar?), maar dat ook je handelen in dagelijkse situaties in het licht van je zen praktijk plaatst.

Zoals uit de onderrichten van de Chinese, Japanse en Amerikaanse meesters blijkt, bereiken we in zen beoefening niets. We creëren ruimte om te zijn wie we zijn, deze ene aanwezigheid, in al haar facetten. We maken de situaties waarin we oefenen niet anders dan wat ze zijn. We stellen onszelf de vraag, wat het betekent om in een situatie aanwezig te zijn, open, intiem verbonden met alles wat in die situatie is gegeven en vrij functionerend met onderscheidende helderheid en compassie?

Onderscheidende helderheid

De beoefening van zen in het Westen kent niet noodzakelijk dezelfde motieven als die van de monniken en nonnen uit de Aziatische landbouwcultuur. Is ontwaken het standaard motief in het oude verhaal van het Oosterse zen, rust is het veel gehoorde motief in het post-moderne Westerse zen. Rust vinden in de maalstroom van alledag, waarin de moderne mens wordt overspoeld door een mateloze hoeveelheid informatie en keuzes, en voortdurend wordt aangesproken en uitgelokt tot beantwoorden, positie nemen, verantwoorden. Rust vinden in de moderne integratie, het leven waarin alles samengaat: en kinderen opvoeden en een carrière nastreven en op een verantwoorde wijze je relatie en sociale contacten onderhouden en de eindeloze input van informatie verwerken en een spirituele praktijk beoefenen… Met het motief van deze innerlijke en uiterlijke rust zijn andere typisch eigentijdse drijfveren verbonden, zoals het terugvinden van de kwaliteit van leven en de bezieling in je werk, het herontdekken van verbinding met jezelf, de ander en ‘het andere’ en het vinden van zin, betekenis, richting in een van God verlaten universum.

Deze motieven genereren een ander spiritueel perspectief dan het relaas over ontwaken, ofschoon de onderrichten van de meesters ons nog steeds in het hart raken. Huangpo’s devies om volkomen stil te worden en een einde te maken aan de onophoudelijke stroom van gedachten is actueler dan ooit en kan moeiteloos in ons kader rond het zoeken naar rust worden ingevoerd. Toch is het talige perspectief waarbinnen mijn beoefening in de samenleving plaatsvindt meer dan ooit een persoonlijk verhaal.

Bepalend voor mijn kwaliteit van leven en werken is of ik in de situatie waarin ik me bevind werkelijk aanwezig ben.

Werkelijk aanwezig zijn in een situatie impliceert dat ik kan ontspannen en door mijn ideeën over de situatie en mezelf heen kan kijken. Als ik echt aanwezig ben, dan zie ik mijn ideeën voor mijn ideeën, mijn emoties voor mijn emoties en de situatie voor de situatie zoals ze is, onbepaald en niet onderscheiden van mijn leven.

Ik kan het best ontdekken wat het betekent om aanwezig te zijn, door me even terug te trekken uit de waan van de dag, de boel de boel te laten en te gaan zitten op een stoel of een kussen en niets te doen. Alleen maar aanwezig zijn. Het grootste obstakel vind ik in mijn denken. Aanwezig zijn zonder te denken is de kunst van het zitten in zen, schrijft Dogen in zijn Zazengi. Hoe doe ik dat? Door bijvoorbeeld mijn ademhaling te volgen of mijn uitademingen te tellen van een tot en met tien. Of door me voor te nemen om aanwezig te zijn en te verzinken in mijn waarnemende, voelende, denkende lichaam. Als ik afdwaal in gedachten, merk ik dit op en geef mezelf de gelegenheid terug te keren naar wat ik me heb voorgenomen te doen, mijn ademhaling volgen of tellen, aanwezig zijn. Aanwezig in dit moment ben ik een met wat zich aandient. Ik ben de situatie en gedachten, emoties, waarnemingen, gewaarwordingen komen op en verdwijnen als wolken aan de hemel. Er is openheid, grenzeloos, ongeboren en alles klopt.

Totdat ik meega in mijn gedachten en surf op de sites van mijn preoccupaties. Mistige situatie. Dan me weer herinneren wat ik me heb voorgenomen, ontwaken, zien wat ik doe in mijn hoofd, dit loslaten en terug naar waar ik ben. Deze beweging, eindeloos, is de dynamiek van onderscheidende helderheid.

Het kost tijd om deze dynamiek in mijn leven te laten inslijpen. In het begin kan het behulpzaam zijn dit zittende te doen, op een stoel of een kussen. De vraag is hoe ik het zitten in zen integreer in mijn leefomgeving en mijn volle agenda. Zelfdisciplinering is een van de grote uitdagingen van meditatie in mijn dagelijkse leven. Waar in huis richt ik mijn meditatie plek in? Deze plaats is de plaats waar het grote mysterie van leven en dood zich in volle helderheid manifesteert, ze is een sacrale plaats. Hoe ziet ze eruit? Welke tekens herinneren me aan wat ik hier heb te doen? Het creëren van een heilige plek in huis, of op het werk als dat mogelijk is, is belangrijk omdat het mijn praktijk fysiek ondersteunt en het de integratie van spiritualiteit in een profaan leven zichtbaar maakt.

Een sacrale plaats inrichten is een ding, er te gaan zitten in zen is iets anders. De disciplinering van mijn tijd is een groter probleem dan de disciplinering van mijn ruimte. Wanneer ga ik zitten in zen? Is het beter om het ‘s ochtends of ‘s avonds te doen? Hoelang beoefen ik meditatie? Hoe vaak beoefen ik zen op een dag? Voor mij luidt het antwoord op deze vragen: wanneer mijn agenda het toelaat. Als ik ergens structureel een half uurtje niet ingevulde tijd heb, dan kan ik ervoor kiezen die tijd in te plannen voor meditatie. Heb ik die tijd eenmaal ingepland in mijn agenda, dan is het nog een hele kunst om hem daadwerkelijk voor zen te gebruiken. Aangezien mijn dagen bol staan van de activiteit, is niets doen wel het moeilijkste dat ik me kan voornemen. Het is zo zinloos! Er gebeurt zo weinig. Ik heb geen idee of het werkt, of ik vorderingen maak. Soms zit ik alleen maar te peinzen of ik suf weg. Vaak heb ik wel wat beters te doen, denk ik. En ik ben de enige die me voor dertig minuten op dat kussen kan laten zitten!

Maezumi Roshi schrijft in Waarom zen beoefenen? dat beoefening betekent ‘iets keer op keer opnieuw herhalen’. Regelmaat is voor elke oefening fundamenteel. Alleen door met vaste regelmaat te zitten en af te dwalen in gedachten, mijn voornemen te herinneren, te ontwaken en te zien wat ik doe, mijn muizenissen los te laten en aanwezig te zijn en… af te dwalen in gedachten; door deze dynamiek eindeloos zich te laten herhalen, ontwikkelt zich vanzelf een helderheid waarin mijn idee is onderscheiden van wat is.

Compassie

Als deze dynamiek wortelt in een regelmatige beoefening van zitten in zen kan ik haar de wereld in brengen.

Ik kan dit doen door me voor te nemen om, wanneer ik me dat herinner, in de situatie aanwezig te zijn en gewoonweg te kijken, te luisteren, te voelen, adem te halen, gedachten te laten opkomen en te laten gaan. Vaak ben ik zo bevangen door de waan van de dag, dat ik ‘s avonds moet vaststellen dat ik mijn voornemen glad ben vergeten. Dat geeft niet. Beoefening betekent ‘iets keer op keer opnieuw herhalen’. De volgende ochtend begin ik weer vol goede moed met mijn voornemen om aanwezig te zijn.

Het gemakkelijkste kan ik mijn intentie herinneren in situaties die niet zijn ingevuld of waarin ik moet wachten. Gelukkig hebben we in onze overgeorganiseerde samenleving voldoende oningevulde tijd: als ik wacht op het openbaar vervoer, als ik met mijn auto in de file stilsta, als ik met mijn winkelwagentje in een goedkope supermarkt sta te wachten voor de kassa, in de wachtkamers van gemeentelijke en zorg instellingen, of als ik me lopend of per fiets beweeg van de ene naar de andere afspraak. Als ik mijn emotionele waaier van verwachting tot ergernis heb afgewerkt en tot de conclusie kom dat me nu niets anders te doen staat dan te wachten, dan kan het zijn dat ik me mijn voornemen herinner.

Wat doe ik dan? Ik doe helemaal niets. Ik laat los waar ik in mijn hoofd mee bezig ben, strek mijn rug, volg mijn ademhaling van het hoofdkwartier naar de werkvloer, mijn onderbuik en ben aanwezig. Nu ben ik de situatie, geestelijk, fysiek en energetisch; alle aspecten van de situatie stromen door me heen. In mijn kijken, luisteren, ruiken, voelen, tasten, denken breng ik de situatie volledig tot uitdrukking. Ik ben de openheid van de situatie, de onbegrensdheid en onbepaaldheid, net zolang tot er een gedachte opkomt waarin ik meega en mijn bewustzijn zich vernauwt tot mijn dagelijkse beslommeringen. Als er later een moment komt waarop ik word gedwongen een pas op de plaats te maken, mijn voornemen herinner en mezelf de gelegenheid geef om me te verbinden met de situatie, dan is de situatie precies zoals ze is. Enzovoort. Dit is de dynamiek van onderscheidende helderheid in mijn gehaaste gang door de wereld.

Interessant wordt het wanneer ik handel vanuit aanwezigheid. Het lijkt alsof ik dit altijd doe. Maar wat ik meestal doe is handelen vanuit vooropgezette ideeën, strategieën, angsten, voorkeuren, afkeuren, verlangens en diepliggende reactiepatronen. Vaak maak ik helemaal geen contact met de situatie. Ik ben alleen met mezelf bezig. Als ik handel vanuit aanwezigheid, vervuld van alles wat in de situatie speelt, ben ik het niet die handelt en vindt dit handelen plaats in volstrekte onwetendheid. Het boeddhistische begrip karuna, dat vaak wordt vertaald met ‘compassie’ of ‘mededogen’, kan het best worden omschreven als ‘de toestand waarin het zelf is vervuld van het leven van alle levende wezens, tot overlopen aan toe.’ Dit vervuld zijn van wat zich in een situatie aandient, gebeurt in mijn aanwezig zijn. Het overlopen doet zich voor als de krachten in een situatie me bewegen. Wat ik dan doe, noemt het boeddhisme ‘compassie’.

Compassie is niet handelen vanuit mezelf, maar in verbinding met de situatie. Dan handel ik niet vanuit mijn weten, maar vanuit aanwezigheid. Ik zie mijn ideeën, oordelen en emoties voor wat ze zijn en laat me niet door mezelf beperken. Ik ga er niet in mee. Ik houd me er niet aan vast. Ik blijf bij de situatie waarin ik ben, ongekunsteld aanwezig, luisterend, kijkend, voelend, denkend zonder te denken. Ik weet niet wat ik zal doen. Ik ben open als de situatie zelf. Het kan zijn dat ik doe wat me goed lijkt om te doen. Het kan zijn dat ik handel tegen mijn eigen oordeel, emoties en ideeën in en doe wat er in de situatie moet worden gedaan. Handelend vanuit mijn aanwezigheid ben ik instrument. Ik doe niets. Ik word bewogen door de krachten die in een situatie spelen, inclusief mijn eigen willen, voelen en weten. Dit bewogen worden gaat vooraf aan elk onderscheid, ook het onderscheid tussen goed en kwaad. Ik kan zo mijn ideeën hebben over hoe handelen vanuit compassie eruit ziet, maar dit zegt niets over wat ik feitelijk doe.

De patriarch Linji benadrukt hoe onbepaald het begrip compassie is. Hij zegt: ‘Laat licht schijnen op de omstandigheden op het moment dat ze ontstaan. Vertrouw slechts op de ene die nu handelt. Hij uit zich niet op een of andere specifieke manier.’

In aanwezigheid bij de ander

Aanwezig zijn bij de ander is noch bij mezelf zijn, noch bij de ander. Ik ben niet bij mezelf in de zin dat ik niet vasthoud aan wat ik weet en wil. Ik ben niet bij de ander in de zin dat ik niet vasthoud aan mijn beeld van de ander en wat ik met de ander wil. In het Platform soetra wordt zo fraai geformuleerd, dat als ik me nergens aan vastklamp, ik aanwezig ben. Ik kan dit ook omdraaien: als ik aanwezig ben, klamp ik me nergens aan vast. In aanwezigheid bij de ander houd ik me niet vast aan mijn zelfbeeld, oordelen en verlangens, noch aan het beeld dat ik van de ander maak.
Het merkwaardige van aanwezigheid bij de ander is, dat ik de greep op mijn bestaan even opgeef, maar ik daarmee niet ‘opga in de ander’ of me in die ander verlies. Mezelf wegcijferen is geen aanwezig zijn. Het is een vlucht voor aanwezigheid in passiviteit en een opgeven van mijn verantwoordelijkheid. Aanwezig zijn bij de ander is bewogen worden door iets dat zich tussen mij en de ander voltrekt. Ik kan dit intimiteit noemen. Of compassie. Of liefde. Ik ben noch bij mezelf, noch bij de ander, een duister en daadloos gebeuren voltrekt zich in een onbereikbaar tussengebied. Iets gaat zijn gang en het beweegt mij en de ander, op en neer, en van de ene kant naar de andere. En van mezelf naar de gave van het zelf en weer terug naar mezelf, eindeloos. De dynamiek van intimiteit, die we ook tegenkomen in de erotiek, is de dynamiek van onderscheidende helderheid.

Mijn aanwezig zijn bij de ander hangt niet van de ander af, noch van de aard van de relatie. Al ontmoet ik iemand toevallig op straat of in de trein, al is de ander niet ontvankelijk, wanneer ik bereid ben de greep op mijn bestaan even los te laten en mezelf in de ontmoeting met de ander bloot te stellen, dan ben ik aanwezig bij de ander. Die aanwezigheid is open: de ander komt binnen zoals hij is, niet vervormd door mijn voor- en afkeuren. Ik hoef niet bang te zijn dat de ander van zoveel weerloosheid misbruik maakt. Ik kan vertrouwen op de in mijn leven ontwikkelde beschermingsmechanismen, ik kom altijd weer terug bij mezelf. Het ik is in aanwezigheid bij de ander niet geëlimineerd, het staat gewoon om de hoek te wachten tot het zijn taak weer mag vervullen. Natuurlijk vraagt mijn aanwezig zijn bij de ander vertrouwen. Dit is geen vertrouwen in de ander of in mezelf. Het is het vertrouwen in open aanwezigheid, in niet weten en instrument zijn.

Dit vertrouwen groeit in zen meditatie en in het ter plekke aanwezig zijn. Ik beoefen het in mijn handelen in dienst van de situatie en in mijn aanwezigheid bij de ander. Dat ik hierin voortdurend faal en terugdeins is niet erg. Beoefenen betekent ‘iets keer op keer opnieuw herhalen.’ Mijn terugdeinzen geeft me de gelegenheid andermaal terug te gaan naar mijn aanwezigheid. En zonder bevangen aanwezigheid is er geen ontwaakte aanwezigheid.

Uit: Ontwaakte aanwezigheid, gepubliceerd in 2008 door Uitgeverij Juwelenschip.