O, volgelingen van de Dao! Het is voorwaar moeilijk echt trouw aan jezelf te zijn! De Boeddha Dharma is diep, duister en onpeilbaar, maar wanneer ze wordt gezien, hoe eenvoudig is ze dan! Ik besteed mijn gehele dag aan mensen te zeggen wat de Dharma is, maar het lijkt alsof de toehoorders in het geheel geen aandacht aan mijn woorden besteden. Hoeveel duizenden malen betreden zij haar met hun voeten! En toch is ze voor hen volkomen duister.

De Dharma heeft geen vorm en toch, hoe helder manifesteert ze zich in haar alleen-zijn! Omdat het hun aan vertrouwen ontbreekt, trachten ze haar te begrijpen door middel van namen en woorden. Een halve eeuw van hun leven wordt eenvoudig verspild met een zielloos lichaam van de ene naar de ander deur te slepen. Ze draven wild door het gehele land en dragen al die tijd een zak gevuld met holle woorden van halfwijze meesters op hun rug. De heer van de onderwereld zal hun zeker eens vragen hoeveel sandalen ze hebben versleten!

O, eerbiedwaardige volgelingen, wanneer ik je zeg dat er geen Dharma is zolang je haar buiten jezelf zoekt, begrijpen jullie me niet. Jullie keren je dan naar binnen en zoeken de betekenis ervan. Je zit met gekruiste benen starend naar een muur in een onbeweeglijke houding, met je tong tegen je verhemelte geplakt. Je denkt dat dit de boeddhistische traditie is, zoals ze door onze Voorgangers is overgeleverd. Hier wordt een grote fout begaan! Indien je een toestand van onbeweeglijke zuiverheid aanziet voor wat er van je wordt verlangd, is dit de duisternis van onwetendheid voor ontwaken houden. Een oude meester (roshi) zegt: ‘De donkere afgrond van kalmte – waarachtig, daarvoor moet je huiveren!’ Indien je daarentegen beweeglijkheid voor het juiste houdt: het gehele plantenrijk weet wat beweeglijkheid is. Dit kan men niet de Dao noemen. Beweeglijkheid is de aard van de wind, terwijl onbeweeglijkheid de aard is van de aarde. Geen van beide hebben ze een ‘zelf-aard’.

Indien je tracht het zelf te vangen terwijl het beweegt, is het onbeweeglijk; indien je het tracht te vangen terwijl het onbeweeglijk is, gaat het weer bewegen. Het is als met de vis die vrij zwemt door de golven van de zee. O, volgelingen, bewegen en niet bewegen zijn twee aspecten van het zelf wanneer het objectief wordt aanschouwd, terwijl het in werkelijkheid niets anders is dan de Dao-mens zelf, die nergens van afhankelijk is. Deze is het die vrijelijk gebruik maakt van de beide aspecten van de werkelijkheid, soms bewegend, soms niet bewegend. Als er een mens is dat een inzicht heeft dat de gewone denkpatronen te buiten gaat en als hij tot mij komt, dan zal ik met mijn gehele wezen handelen.

O, edelachtbare volgelingen, dit is het punt waar de toehoorders zich met geheel hun hart moeten overgeven, hier is geen speelruimte, zelfs niet voor een ademtocht. Het is als de flits van de bliksem of als een vonk van een vuursteen die tegen het staal wordt geslagen. Een oogwenk en alles is weg. Indien de ogen van de toeschouwer in het niets staren, is alles verloren. Zodra je je geest erop richt, ontglipt het je; zodra er een gedachte over wordt opgewekt, draait het je de rug toe. Wie ziet, weet dat het vlak voor hem is.

O, edelachtbare volgelingen, met je rugzak en je lijf vol drek ga je van deur tot deur in de verwachting ergens de Boeddha en de Dharma te vinden. Maar de Ene die nu zo rondgaat en iets zoekt – weet jij wie deze Ene is? Hij is de meest dynamische en bezit in het geheel geen wortels of stam. Je kunt trachten hem te vangen, maar hij weigert zich te laten verstrikken. Je kunt trachten hem weg te duwen, maar hij laat zich niet verwijderen. Hoe harder je hem tracht te benaderen, des te verder is hij van je weg. Wanneer je hem niet meer najaagt, zie, daar staat hij vlak voor je! Zijn bovenzinnelijke stem vult je oren. Zij die geen vertrouwen hebben, verspillen doelloos hun kostbare bestaan.

Wat de wijze betreft waarop ik, een bergmonnik, mezelf aanpak, in positieve of negatieve zin, ze is overeenkomstig het ware zien. Welgemoed en verheven boven de zinnen begeef ik me vrij in alle toestanden en gedraag ik me alsof ik er niet bij ben betrokken. Welke veranderingen in mijn omgeving mogen plaatsvinden, ze deren me niet. Indien iemand tot me komt met de bedoeling iets van me te verkrijgen, dan ga ik hem tegemoet. Hij herkent me niet. Ik trek dan verschillende soorten kleren aan en de toehoorders beginnen hun verklaringen te geven en laten zich gedachteloos door mijn woorden vangen. Het ontbreekt hen aan onderscheidingsvermogen. Zij interesseren zich voor de kleren die ik draag en onderscheiden de verschillende kleuren: blauw, geel, rood, wit. Wanneer ik ze uittrek en volkomen naakt sta, dan schrikken ze, ze weten zich geen raad en lopen verward rond, ze roepen dat ik geen kleren aan heb. Ik wend me tot hen en zeg: ‘Herken je de mens die in allerlei kleren rondloopt?’ Nu wenden ze eindelijk het hoofd en herkennen mij in de vorm!

O, edelachtbare volgelingen, hoed u ervoor kleren te houden voor de realiteit. Kleren hebben niet het vermogen tot zelfbeschikking; het is de mens die verschillende kleren aantrekt. Kleren van zuiverheid, kleren van geen-geboorte, kleren van ontwaken, kleren van nirvana, kleren van Voorgangers, kleren van Boeddhaschap. Edelachtbare volgelingen, wat we hier hebben zijn slechts klanken, woorden en ze zijn niets beter dan de kleren die we wisselen. De bewegingen beginnen in het onderlijf en de adem die langs de tanden strijkt brengt verschillende klanken voort. Wanneer ze worden uitgesproken hebben ze louter taalkundige betekenis. Daarom beseffen we dat ze niet realistisch zijn.

O, eerbiedwaardige volgelingen, uiterlijk door middel van klanken en woorden en innerlijk door veranderende bewustzijnsvormen denken en voelen we, en dit zijn de vele kleren waarin we ons kleden. Bega niet de fout de kleren die mensen dragen voor realiteit aan te zien. Wanneer je zo doorgaat zul je, zelfs na het verstrijken van ontelbare kalpa’s, kenner van kleren blijven en niet meer. Je zult moeten zwerven door de drievoudige wereld en het wiel van geboorte en dood laten wentelen. Niets kan worden vergeleken met een leven van daadloosheid (wuwei), zoals een oude meester (roshi) zegt: ‘Ik ontmoet hem en toch ken ik hem niet, ik spreek met hem en toch weet ik zijn naam niet.’

De reden waarom in deze dagen de toehoorders niet in staat zijn de werkelijkheid te onderzoeken is dat hun begrip niet verder gaat dan namen en woorden. Wat ze doen is in hun kostbare aantekenboeken de woorden noteren van enkele halfwijze, seniele meesters en na deze drievoudig, nee vijfvoudig te hebben opgevouwen, bergen ze ze zorgvuldig in hun zak. Dit om anderen in hun nieuwsgierig onderzoek te verhinderen. Omdat ze denken dat deze woorden van de meesters het diepe thema van de Dharma uitdrukken, vereren ze deze uiterst eerbiedig. Zulk een ernstige misslag begaan ze! O, die oude, kortzichtige volgelingen! Welk sap verwachten ze van oude, verdroogde beenderen? Er zijn er die niet weten wat juist en wat niet juist is. Ze bestuderen de verschillende geschriften en na veel overleg en berekeningen, houden ze er enige frasen aan over die voor eigen doeleinden worden gebruikt. Het is als een man die, na een stuk vuil te hebben ingeslikt, het uitspuwt en het aan anderen geeft. Zij, die gelijk een babbelkous een gerucht verder verspreiden, zullen hun leven nutteloos slijten. Soms zeggen ze: ‘Wij zijn nederige monniken en nonnen’ en wanneer anderen hen vragen naar boeddhistische leerstellingen, houden ze hun mond en zeggen ze niets. Hun ogen staren in het duister en hun gesloten mond is als een kromme schouderstok. Zelfs wanneer Maitreya in de wereld verschijnt, zijn zulke lieden bestemd voor een andere wereld; zij gaan naar de hel om te lijden.

O, eerbiedwaardige volgelingen, wat zoek je met zo ijverig van de ene naar de andere plaats te gaan? Het zal je voetzolen alleen maar platter maken! Er zijn geen Boeddha’s die door jou gevonden kunnen worden. Er is geen Dao die kan worden bereikt. Er is geen Dharma die kan worden verwerkelijkt. Zolang je buiten jezelf naar een Boeddha met vorm zoekt, zul je nooit beseffen dat hij geen gelijkenis met jou heeft. Indien je wilt zien wat je oorspronkelijke geest (xin) is, zal ik je zeggen dat deze niet in staat van worden en niet in staat van ontbinding is. O, edelachtbare volgelingen, de ware Boeddha heeft geen vorm, de ware Dao heeft geen inhoud, de ware Dharma geen gestalte. Alle drie zijn ze verenigd in de Ene.

Geheel nieuwe vertaling van mijn hand van de Linji yu lu, op basis van vertalingen van Elise Yoko Watanabe, van Ruth Fuller Sasaki en Thomas Yuho Kirchner, van Albert Welter en van D.T. Suzuki.

Reactie toevoegen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *