Het epitheton ‘Boeddha’ wordt gebruikt voor mensen die zich hebben gerealiseerd dat hun leven ‘opgaat in het licht’ (Zen Meester Ta-aan). Maar ‘Boeddha’ is ook een symbool. Letterlijk betekent Boeddha ‘Ontwaakte’ en als symbool staat het voor een wakend principe in ieder van ons. Het staat voor een oog dat nooit slaapt en alles ziet. Het staat voor een ‘overvloedig licht’ (Zen Meester Taan-sia) dat nooit dooft en alles omvat. Maar wat betekent dit waken, dit licht, dit weten dat vooraf gaat aan alle woorden en kennis nu concreet in ons dagelijkse bestaan? Luister naar hoe de Japanse Zen Meester Bankei, een tijdgenoot van Rembrandt, dit grote mysterie van leven en dood tot uitdrukking brengt.

‘Ieder van jullie die nu hier is heeft zijn huis verlaten om te horen wat ik heb te zeggen. Als er achter de tempelmuren een hond blaft terwijl je naar me luistert, hoor je dat en je weet dat het een blaffende hond is. Als een kraai schreeuwt, hoor je dat en je weet dat het een kraai is. Je hoort de stem van een volwassene als de stem van een volwassene en die van een kind als die van een kind. Je bent hier niet gekomen om tijdens mijn toespraak een hond te horen blaffen, een kraai te horen schreeuwen, of voor welk ander geluid dat van buiten de tempel komt dan ook. En toch, als je hier bent hoor je die geluiden. Je ogen zien en onderkennen rood en wit en andere kleuren, en je neus kan lekkere geuren van stank onderscheiden. Er is geen enkele manier waarop je van tevoren had kunnen bepalen welke objecten, geluiden of geuren je tijdens deze bijeenkomst ten deel zou vallen en toch ben je in staat om deze onvoorziene objecten en geluiden te herkennen, terwijl ze zich voordoen zonder aankondiging. Dit komt omdat je ziet en hoort binnen het ongeborene.

Dat je op deze manier ziet, hoort en ruikt zonder dat er een wilsbesluit aan ten grondslag ligt, vormt het bewijs dat deze inherente ontwaakte aanwezigheid ongeboren is en een schitterende, onderscheidende helderheid bezit. Het ongeborene manifesteert zich in het niet geboren worden van de gedachte “Ik wil zien” of “Ik wil horen”. Als een hond jankt en miljoenen zouden in koor roepen dat dat het geluid van een schreeuwende kraai is, dan betwijfel ik of je daarvan overtuigd zou zijn. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat er een manier is, waarop ze je zouden kunnen verleiden om aan te nemen wat ze beweren. Dat komt dankzij de schitterende helderheid en ongeborenheid van je ontwaakte aanwezigheid. De reden waarom ik zeg dat je op deze wijze binnen het ‘ongeborene’ ziet en hoort, is omdat je aanwezigheid geen geboorte geeft aan welke gedachte of neiging om te zien of horen dan ook. Daarom is het ongeboren. Ongeboren is het tevens het doodloze: wat niet is geboren, kan niet vergaan. Dat is de betekenis van mijn uitspraak, dat alle mensen beschikken over een ongeboren, ontwaakte aanwezigheid.’

‘Dit overvloedige licht’ noemt Bankei ‘het ongeborene’. Het komt niet en het gaat niet, het ontstaat niet en het vergaat niet, het wordt niet geboren en het gaat niet dood; het is, hier en nu. En het is geenszins onderscheiden van wat er in dit licht verschijnt. Het blaffen van de hond is tijdloos. Het schreeuwen van de kraai is eeuwig. Alles wat hier is, is zo: ongrijpbaar en niet te bepalen, onkenbaar en ondenkbaar, ongeboren en doodloos zo.

Reactie toevoegen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *