‘Een barre tocht was het wel,

Net de slechtste tijd van het jaar

Voor een reis, en zo’n verre reis:

De wegen zompig, het weer gemeen,

Het hartje van de winter.

En de kamelen, ontveld, met zere hoeven, weerspannig,

Gingen liggen in de smeltende sneeuw.

Spijt bekroop ons soms als we dachten

Aan de zomerpaleizen op de hoogten, de terrassen,

En de zijden meisjes die sorbets brachten.

Dan had je het vloeken en morren van de drijvers,

Die de benen namen, hun drank en vrouwen eisten,

En de nachtvuren die uitgingen, het gebrek aan dekking,

En de steden vijandig en de stadjes onvriendelijk

En de dorpen smerig en veel te duur:

Een barre tocht was het wel.

Ten slotte reden we liever de hele nacht door,

Slapend bij rukken,

Met de zingende stemmen in onze oren die zeiden:

Dit is allemaal dwaasheid.’

(Fragment uit Journey of the Magi van T.S. Eliot, in de vertaling van Bert Voeten)

Wat wij, volgers van het spirituele pad, allen gemeen hebben is dat we een ster volgen. We verlaten spreekwoordelijk huis en haard, geven ons bloot, lijden ontberingen, betalen veel geld, geven nog meer tijd, stellen ons open, bieden ons aan, maar eigenlijk weten we niet precies waarom. We volgen een ster, zoals de Wijzen uit het Oosten. Maar we weten niet waarom. En we weten niet waartoe hij ons zal leiden. Is het de inspanning en alle ongemakken waard? We weten het niet. En toch gaan we, op weg, de ster achterna. Zulk een bodemloos en onmetelijk vertrouwen. Hier begint de ondoorgrondelijke en ondenkbare weg van het religieuze. We volgen een ster. Dat is voldoende.

 

 

Reactie toevoegen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *