Wat we in het boeddhisme met ontwaken bedoelen is, dat het gerealiseerd wordt. Je realiseert je ineens dat jouw leven van oorsprong wakker en Licht is. Dat jouw leven ten diepste is verbonden met alles wat is. Nu, op dit moment, met alles wat in dit heldere Licht, op dit doek verschijnt. Al die gebeurtenissen, alles wat we nu ervaren, gebeurt precies op het juiste moment, in de juiste verhouding tot elkaar, alle verbindingen kloppen. Dat ten diepste beseffen, noemen we wakker worden. Wakker worden voor iets dat er al is. Het punt is dat we het soms, en soms vaak, missen. Wakker worden, is het herkennen van iets dat eigenlijk ieder kind wel weet en wat we in feite al leven.

Student: Kun je zeggen, alles manifesteert zich voor jou, als je het ziet?

Sensei: Ook als je het niet ziet. Het bijzondere is, en hier zit zoveel waarheid in, we zijn voortdurend op zoek naar de ware harmonie en naar de ware orde der dingen. We zijn op zoek naar de balans en we leven het in feite al. Dit wat we hier en nu ervaren, dit is precies wat het is, precies in de juiste orde, in de juiste waakzaamheid en met precies de juiste gebeurtenissen. Ik zou zeggen: niks meer aan doen. Of niet?

Student: Het klinkt toch vreemd. In het licht van het kwaad dat geschiedt in de wereld, is het lastig het zo te zien.

Sensei: En het is zelfs nog lastiger dan dat. We gaan daartoe de stappen volgen teneinde de diepte en de complexiteit ervan te zien. Dit is wat het Christendom zegt: het Koninkrijk Gods is in u. Dit is wat het boeddhisme zegt: jij bent Boeddhanatuur, ik ben Boeddhanatuur. Dat is je geboorterecht. Het probleem voor veel mensen is: dat is mooi, maar waarom zie ik daar dan zo weinig van? Als deze situatie, dit moment, dit leven van mij volstrekt is uitgebalanceerd en in harmonie is, waarom is het dan toch zo’n puinhoop in de wereld? Waarom is het zo’n puinhoop in mijn eigen leven? Hoe kan dat? Theologen zeggen dat het de meest authentieke uitspraak van Jezus is geweest: Het Koninkrijk Gods is in u. Elke religie kent dit en wanneer je dit echt tot je neemt, dan zet het alles op zijn kop, want goed beschouwd is er dan niets meer te doen. Terwijl wel de wereld in brand staat! Hoe rijm ik dat met elkaar? Hier stuiten we op een punt wat enorm wringt.

Dat zien we ook terug in het boeddhisme. Aan de ene kant kunnen we niet anders dan het onderkennen: ja, elke ervaring, elke gebeurtenis zit heel dichtbij, je bent intiem met je bestaan dat een licht, een wakker bestaan is. Dat is een gegeven, daarop hoef je niet op te mediteren, er is geen noodzaak daar iets voor te doen. Op zijn best komt het terug in de herinnering. Echter, er zit een hele grote maar aan. Wat is die ‘maar’? Het is belangrijk dit te zien, want hierin ligt de hele oriëntatie. Dit Licht dat we Boeddha noemen, deze fundamentele, intieme verbintenis met dit leven dat we Dharma noemen en de hele harmonie die daar in zit, deze Grote Zaak krijgt handen en voeten in dít, in mijn en jouw lichaam!

Boeddha, Dharma en Sangha incarneren, ze worden vlees in jouw en in mijn lichaam, in jouw en in mijn geest. En daarin breekt een heel ander proces aan, een proces van afscheiding, van dualiteit, met om te beginnen het onderscheid: dit is mijn lichaam en dat is jouw lichaam. Daarin is sprake van een proces van lichamelijke en mentale groei, de groei van het ego. Het is de ontwikkeling en de groei van verwachtingen, van begeerte, van angst, er wordt geleefd, er wordt gehakt en er vallen spaanders. Terwijl tegelijkertijd dat Licht niet aflaat. Boeddha blijft Boeddha, die aanwezigheid blijft zichzelf, de verbondenheid blijft een feit, de harmonie blijft een gegeven. Maar aan de andere kant, en tegelijkertijd, let wel, tegelijkertijd, vindt de incarnatie plaats en trekt de zaak langzaam maar zeker in mijn vlees. En wel in en op alle niveaus en domeinen: bewustzijn, lichamelijkheid, emotioneel, cognitie, wilsaffecten. Daarin zit het immense contrast. Het Koninkrijk Gods is in u, ja absoluut, maar… Wij zijn allen Boeddhanatuur, ja zeker maar…en tegelijkertijd vindt dat proces plaats. De wortels van de stam en de boom zijn duidelijk en ze blijven ook de wortels, los van wat er plaatsvindt, de wortels vormen de oriëntatie. Het oriënteert mij om het beste te willen voor alles waarmee ik diepgaand verbonden ben. Het beste te willen voor dit Licht. Het goede te doen, het kwade te laten, alle levende wezens bevrijden. Het fundamentele van de wortels gaat in mijn poriën zitten, het een kan niet zonder het andere. Het één is het andere!

Student: Wat een paradox! Aan de ene kant zeg je: niks meer aan doen, het is zoals het is. Alles is perfect. En aan de andere kant…

Sensei: We spreken hier over DE paradox van ons leven. Dé grote waarde van het boeddhistische onderricht is dat de Boeddha deze paradox zelf tot uitdrukking heeft gebracht. En de paradox vervolgens heeft gelaten voor wat ie is. Leegte is Vorm, Vorm is Leegte, Leegte is niet te scheiden van Vorm, Vorm is niet te scheiden van Leegte. Aldus het Hartsoetra. Die paradox staat als een huis. Er wordt nergens gezegd dat met ijverig oefenen de paradox over tien jaar zal zijn opgeheven. Nee, die paradox leven we en leven we een leven lang. Dat is waarom het bestaan knarst en schuurt en wringt. Daarin ontstaat en ontwikkelen we onze beoefening. Daarover gaat het in alle zen-verhalen. Op het moment dat je aanbelandt in het ene perspectief: mijn leven is het leven van de Boeddha, zal de leraar je confronteren met het andere. Beide perspectieven zijn evenwaardig, ze staan tegelijkertijd naast elkaar. We zién ze nooit tegelijk, maar we léven ze wel tegelijkertijd. De zen-training is erop gericht mensen zo flexibel te maken dat ze in hun leven van perspectief naar perspectief kunnen gaan. Aan de ene kant zeggen we, er is voor mij niets te bereiken, alles is aanwezig, er ontbreekt niets. Dat is waar. De andere kant is ook waar: ik ben nog niet eens begonnen.

Boeddhisme en hindoeïsme kijken daar verschillend naar. In het hindoeïsme beklimt men de berg en op de top van de berg aangekomen, bevindt zich Brahman of God. Het doel is bereikt. In het boeddhisme beklim je de berg en bij de top aanbeland begint de reis pas. Daar gaat dit paradoxale leven en het daarvoor flexibel maken van de geest over. Wij denken wel eens dat verlichting het doel is. Maar waarom bleef de Boeddha na zijn verlichting veertig jaar lang zijn beoefening trouw? Waarom ging hij niet op zijn lauweren rusten? In plaats daarvan bleef hij veertig jaar lang hard aan zichzelf werken. Waarom?

De Boeddha heeft ervaren dat de beoefening niet ophoudt maar juist begint bij het bereiken van de top. Het is de beoefening die wordt ingegeven door het besef: mijn leven is diepgaand verbonden met alle levende wezens in deze wereld, maar ik ervaar het niet echt, in mijn lichaam zijn heel andere uitsluitingsmechanismen gaande. Ja dit een ware harmonie maar mijn lichaam ervaart dit helemaal niet als harmonieus. Mijn leven is een allesomvattende aanwezigheid, maar ik realiseer het me niet echt. Het is niet echt in dit lichaam geïntegreerd. En daarmee begint de afdaling van de berg, waarbij de aanwezigheid, het Licht langzaam incarneert in het lichaam, in deze vleesjas. De persoon, de Boeddha trekt langzaam in zijn jas. Dát is de beoefening.

Je kan een meditatiebegeleider vertellen dat het je niet lukt om ook maar een minuut op het kussen te zitten zonder een moment met een hoofd vol met gedachten te zitten. De begeleider zegt wellicht: ach, helemaal niet erg. Je bent er immers al, maak je niet zo druk. En jij denkt dan vervolgens dat je het rustig aan kan doen. Dat is een levensgrote valkuil. Je kan ook je inspanning verdubbelen om die verlichting daadwerkelijk te ervaren. Die polariteit – je bent er al en tegelijkertijd ben je nog niet eens begonnen – draagt de hele beoefening. Aan de ene kant kunnen we het niet fout doen, aan de andere kant kunnen we ook niet goed doen. De stam van deze boom is diep geworteld in deze oriëntatie. Gevoed door de drie wortels – het Licht, het wakker zijn, het intieme fundamenteel verbonden leven met alle anderen, de harmonie – is de stam uitdrukking van de oriëntatie naar mijn fysieke leven toe die zich specificeert in tien verschillende twijgen. (Wordt vervolgd)

1 Reactie

  1. De paradox die beschreven wordt – mijn onvolmaakt mensbestaan en tegelijkertijd volmaakte wezensnatuur – is de (altijd) actuele kwestie. Onlosmakelijk EEN maar door mijn duale instelling tot maalstenen geworden die me soms dreigen te verpulveren. Door mijn gestuntel, kortzichtigheid en begeerte voel ik me in schril contrast met ‘alles is ok’. En toch, ergens sluimert het besef: mijn handen die werken, hoe onhandig ook, zijn de handen van het universum. Mijn blik, hoe bevooroordeeld en beperkt ook, is de blik van de ruimte. De diepgaande verbondenheid met alle wezens is een feit. John Donne dichtte: ‘Geen mens is een eiland, in zichzelf besloten; elk mens is een stukje continent, deel van het vasteland. Als een kluit aarde wegspoelt in zee, krimpt Europa, of als een klip wegspoelt, of het huis van je naaste of dat van jou. Elk sterfgeval neemt iets van mij weg, omdat ik deel uitmaak van de mensheid; vraag daarom nooit voor wie de doodsklok luidt; zij luidt voor jou.’
    Laten we diep dankbaar zijn voor hen die ons op dit pad voorgaan en bereid zijn ons te geleiden.

    Post a Reply

Reactie toevoegen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *